Ik moet naar huis
Het is even na vier uur in de kleinschalige woning voor mensen met dementie als mevrouw De Wilde begint: “Ik moet naar huis.” Kort daarna is het mevrouw Miedema die volgt: “Ik moet naar mijn moeder, wie brengt mij naar mijn moeder?”
Teamlid Janet legt geduldig uit aan de beide dames dat dit hun thuis is. Dat ze echt hier wonen. Maar het helpt niet, mevrouw Miedema en mevrouw De Wilde blijven hun wens herhalen, tot ongenoegen van de andere bewoners. Het blijft tot aan het avondeten onrustig.
In het team hebben wij het hierover. Vaak neemt in de middag de wens om naar huis te gaan toe. De teamleden proberen liefdevol uitleggen, maar uitleggen met woorden is aanspraak doen op hersenfuncties die bij veel mensen met een haperend brein er helaas niet meer zijn.
We moeten op zoek naar de gevoelswaarde achter de woorden. Immers het emotionele brein blijft lang in tact.
Huis staat voor ons in gevoel voor veiligheid en geborgenheid.
In veel zorginstellingen wordt het na vieren vrij abrupt minder levendig in de huiskamer. De dagdienstmedewerkers gaan naar huis en zeggen bij het weggaan uitgebreid gedag. Dit geeft voor mensen met een haperend brein de associatie met naar huis gaan. Tegelijkertijd kan de stilte die volgt na het afscheid voor sommige mensen leeg aanvoelen, waardoor mensen zelf prikkels gaan maken of zoeken.
Ze lopen de prikkels achterna en geven aan naar huis te moeten. Wanneer het rustiger wordt in de huiskamer en de verzorgende waaraan je die dag gewend bent geraakt naar huis gaat, kan het plotseling niet meer veilig voelen, jouw anker is verdwenen. Janets uitleg dat de dames De Wilde en Miedema in de Waterlelie wonen, doet een beroep op het denkende brein. Daardoor vindt deze uitleg geen gehoor.
De kunst is om aan te sluiten bij het emotionele brein, ofwel het gevoel. De oplossing in dit soort situaties is om het gevoel van veiligheid te versterken. Bijvoorbeeld door niet meer uitgebreid gedag te zeggen, maar op een stillere, geleidelijke manier van dienst te wisselen. Hierdoor valt het voor de bewoners minder op dat het vertrouwde gezicht verdwijnt. Het helpt daarbij als de medewerkers die de dienst overnemen eerst een tijdje in de huiskamer gaan zitten en wat met de bewoners kletsen, voordat de vorige ploeg naar huis gaat. Het zorgt er niet voor dat er nooit meer geroepen wordt, maar het vermindert het roepen wel. Wanneer het onvermijdelijke roepen toch komt, kan de reactie zijn: “Ik ben er, het is goed. Ik ga niet weg.” Besef dat voor veel mensen met dementie het eind van de middag een onduidelijke periode is.
Zoek naar mogelijkheden om op dat moment de veiligheid te vergroten. Laat de ander vooral ook voelen dat het goed is.